Monniken


In Chiang Khan zaten op 1 januari om 6 uur 's ochtends een paar duizend mensen te wachten om de eerste goede daad van het jaar te verrichten. Chiang Khan is in een paar jaar tijd gigantisch hip geworden onder Thai voor de feestdagen. Eigenlijk zo hip, dat je het na een paar uur wel gezien hebt en door wilt fietsen in de prachtige rustige omgeving. Maar als je Chiang Khan toch gezien wilt hebben: kom dan om op 1 januari om 6 uur 's ochtends. De gekte. Dit is volgens mij de enige plek in Thailand waar mensen in een rij van letterlijk 2 kilometer een uur zitten te wachten op de monniken. Met z'n allen naast elkaar. Devote boeddisten, goed doen en goed ontmoeten. Dat geven (making merits) is een heel ritueel dat Thai precies kennen. Maar met nieuwjaar is het meer. Het is ontzettend gezellig, er is koffie, er zijn hapjes. Jonge mensen die indruk willen maken op hun geliefden. Mensen die op de Ipad gefotografeerd willen worden, in de kou, dus het liefst met hun mooie muts op. Big smiles voor de foto, en dan bloedserieus gezicht als de monnik komt om je te zegenen. Want met alle respect voor al die anderen, de boeddha is het meest heilig.
Ik wil niet opscheppen, maar klaarblijkelijk was ik de enige westerling die het idee had om hier 's ochtends een kijkje te gaan nemen. Bovenstaande foto is niet genomen op 1 januari want de rij was 2 kilometer aan beide kanten van de straat en het was veel drukker, maar ik ben zo suf om zonder fototoestel te reizen. De monniken krijgen voedsel in hun buidel, en vervolgens haalt een assistent het er meteen weer uit om in een grote zak te doen, gevolgd door jongens met grote karren waar alle volle zakken weer ingaan.

Het bizarre van Chiang Khan zit hem in de reputatie. Een oud dorp met een lange lint houten huizen waar tot 5 jaar terug bijna geen enkele Thaise toerist te vinden was. Een fantastisch uitzicht over de Mekong, een paar krakkemikkige bootjes in het water, 's ochtends gehuld in dikke mist. 'Thaise toeristen vinden het hier te gewoontjes en niet comfortabel genoeg', zo klaagde een Thaise eigenaar van een guesthouse (Mekong, Sjon Hauser, 2008). Maar dat was toen, ik vermoed ongeveer 2003.
Wat er precies gebeurd is, is me onduidelijk, maar een of andere blogger heeft het beschreven als het ultieme dorp waar dingen nog zo gewoontjes zijn, en sinds kort moet iedere moderne urban Thai er geweest zijn. Files, hotels, guesthouses en campings, en er wordt nog steeds gebouwd. Tot kilometers in de verte souvenirshops, T-shirts met een opdruk van een fiets, een tent, teksten als "slow life", en hotels met nog zo'n hippe term: "home stay" of nog mooier "artist home stay".
Woorden hebben een vrije betekenis want slow life is nou niet de indruk die ik kreeg bij al het gestress rond een file bij Chiang Khan, en home stay is volgens mij iets heel anders dan in een hotel slapen. Maar je kunt een tentje opzetten langs de rivier, met honderden anderen (tenten zijn hier echt populair). En je kunt er fietsen huren, en een kilometer langs de kade fietsen.

En als je vervolgens besluit om echt 60 kilometer te gaan fietsen -wat dus echt niemand doet -, kom je wel in ouderwetse dorpen, ook met houten huizen, en je komt er vrijwel geen mens tegen. Slow-life. En als je een lekke band hebt, wordt het home-stay. Die dorpen zijn leuk, maar ik wil niet idealiseren. Weinig werk. En whisky, overal is whisky. Met de juiste kaarten kun je in de provincie Loei prima fietsen. De doorgaande wegen zijn voor de scooters, de zijweggetjes zijn ideaal voor de fiets. De ene dag ben je in een dorp (ik had een lekke band maar gelukkig was er materieel) met vriendelijke dorpelingen die alleen Loei-dialect spreken en nooit Thais hebben geleerd, en de volgende dag spreek je de jonge Thai die net terugkomen van een korte vakantie in Zweden, en dezelfde dag met de brede 4-wheeldrive 600 kilometer uit de stad zijn komen rijden voor de ultieme slow-life ervaring.

Omdat ik geen zin had om 60 euro te betalen voor een kleine kamer, werd het ook voor mij een tentje op een hutjemutje-veldje en een paar uur niet al te best slapen. In de middag kwam ik bij een tempel even buiten het stadje. Vrijwel niemand. Een paar vrouwen waren pok-pok salade aan het maken, en de mannen kwamen terug van het werk. Ze gingen net eten en ik moest meedoen. In alle rust. Af en toe een paar vragen, en een paar grappen. Ik wilde nog even wat rusten en dat kon. Na een uurtje slapen was ik alleen. Er zijn talloze westerlingen die besluiten maandenlang in zo'n tempel te gaan leven, bedacht ik net. Moe, in de knoop of gewoon nieuwsgierig. Meehelpen met het werk in de natuur, Engelse les geven aan de monniken, mee-eten.

Toen zag ik een stel monniken arriveren. Met grote zakken eten. Ze kwamen er gezellig bij, het was immers hun huis. Ik herkende het een en ander van die ochtend. Een verzameling van tamarinde, kleefrijst, tandenborstels, hoestpillen, pakjes melk, fruitjuice, snoepgoed, papaya, schriftjes, mandarijntjes, pennetjes. Een jonge monnik naast me begon een en ander te sorteren. Wat gebeurt er met al het eten, vroeg ik. "Voor de mensen in de dorpen, voor ons, en de mensen die hier werken. We gooien niets weg."
"Wil je hier blijven slapen, dat kan hoor." Nee, bedankt. En weer een paar grappen. "Ik stap weer eens op de fiets, naar de stad." En ik kreeg drie pakjes melk mee in mijn fietsmandje. Die ochtend nog gedoneerd. Goed doen en goed ontmoeten.